Moestuinmoeder: Kleefkruid

“Daar stond ik dan, langs de drukke, doorgaande weg met uitlaatgassen in mijn neus, mijn zomerse sandaaltjes in de hondenpoep”

“Is dat nou die moerasspirea, waar ik laatst over las?” vroeg ik mij af toen ik ’s avonds laat naar huis liep. In de groenstrook die de stoep van de rijbaan scheidt, groeit een onbeduidende bodembedekker.

Eenmaal per jaar plukken gemeentelijke tuinmannen de lege flesjes en papiertjes er tussenuit. En hier en daar groeit er dus wat nieuws, zoals die frisgroene plant met z’n mooie witte bloemschermen. Nooit eerder gezien, terwijl ik elke dag door mijn straat loop. Omdat ik twijfel of het inderdaad de spirea is, laat ik ‘m toch maar staan. “Alle planten zijn in principe giftig”, zei de befaamde arts en natuuronderzoeker Paracelsus in de zestiende eeuw. “Slechts de dosis bepaalt of een stof al dan niet giftig is”. Om het zekere voor het onzekere te nemen, laat ik ‘m lekker staan.

Als je je gaat verdiepen in eetbare bloemen, kruiden en andere wilde soepgroenten, krijg je in ieder geval meer oog voor het groen in je omgeving, ook in de stad. Zo zag ik in de groenstrook het kleefkruid oprukken, ook al eetbaar! Het harige plantje grijpt zich vast aan alles wat er voorbij komt. Kinderen vinden het geweldig om stiekem een stuk plant op je achterwerk te plakken. Volkstuinders haten het spul, het woekert door alles heen. Ik was dan ook verbaasd toen ik vorig jaar op een winterochtend een van de jongere moestuinvrouwen met een handvol kleefkruid opgewekt de tuin uit zag komen. “Die gaat straks in een gezonde groene smoothie”, legde ze mij uit. “Dan heb je ook in de winter nog vers groen uit je tuin.” Kleefkruid in een smoothie? Brrrr, doe mij maar een boterham met hagelslag, desnoods een kom biologische speltmuesli met hazelnoten, maar geen kleefkruid in mijn ontbijt! Vol ongeloof typte ik het later in op google. Inderdaad, kleefkruid wordt een goedkope groente genoemd, met geneeskrachtige eigenschappen. Na het drinken van kleefkruidthee zou je hele lichaam een grondige schoonmaakbeurt hebben ondergaan. Moet ik misschien toch maar een gokje wagen?

De wildpluktrend heeft zich nog niet in mijn hart en nieren genesteld. Een blaadje paardenbloem door de sla, oké. Soep van brandnetels, heerlijk! Maar dan het liefst uit mijn eigen moestuin, zodat ik weet dat de hond van de buurman er niet is geweest. En bramen natuurlijk, die plukte ik de afgelopen jaren wel bakken vol. Daar stond ik dan, langs de drukke, doorgaande weg met uitlaatgassen in mijn neus, mijn zomerse sandaaltjes in de hondenpoep. Nee, wildplukken moet je niet zomaar overal doen in de stad. Maar sinds ik weet dat je veel meer kunt eten dan de oude vertrouwde biet, maak ik mijn eigen voedselbosje. Mijn moestuin heeft al een flinke bramenstruik, een hoekje met verse, schone brandnetels, woekerende munt en binnenkort misschien ook wel die moerasspirea. Alleen dat kleefkruid kan mij gestolen worden. Die mik ik stiekem over het hek naar voorbijgangers. De dood van Paracelsus in 1541 is trouwens nooit opgehelderd. Zou hij toch een giftig onkruidje hebben gegeten?

Stadstuinieren 2015-04 Tekst en fotografie: Susan Lambeck